Geschiedenis

Mythen maken mahjong nog mooier

Door Dr. Mahjong (oorspronkelijk gepubliceerd in een speciale NMB-nieuwsbrief)

Sjanghai van omstreeks 1920 was een fenomeen. De stad was in handen van buitenlanders maar het was geen kolonie. De meeste inwoners waren Chinezen maar ze werden niet geregeerd door China. Het was een van de vijf vrijhavens, die China voor het Westen had moeten openen. Sjanghai was de grootste stad van Azië, groter dan Hongkong, groter dan Tokio. Het was een toevluchtsoord voor mensen die waren gevlucht voor de oorlogen en de armoede. Alles was er te vinden: ontucht, zedeloosheid, opwinding, criminaliteit, intellectuelen, revolutionairen, opiumdealers, wereldverbeteraars, oplichters en vooral heel veel avonturiers. En het mooiste van alles: dag en nacht kletterden er de mahjongstenen.

In dit Sjanghai arriveerde in 1912 een pas afgestudeerde ingenieur uit Amerika, Joseph Parker Babcock geheten. Hij was uitgezonden door de Standard Oil maatschappij en droomde ervan hier zijn fortuin te maken. Dat was de droom van iedere westerling die naar Sjanghai kwam. Maar Joe Babcock slaagde waar zoveel anderen faalden. In de chique American Club van Sjanghai maakte ook Babcock kennis met het opwindende mahjongspel en ook hij ontkwam niet aan zijn bekoringen. Maar wat hem vooral bekoorde, waren de commerciële mogelijkheden. Hij bedacht dat als hij het spel én de nieuwe rage naar Amerika kon exporteren, hij zijn droom zou waar maken. Een vriend aan wie hij zijn plan voorlegde, zag er niets in. Thuis in Amerika zouden ze al die verschillende Chinese opschriften niet uit elkaar kunnen houden, het spel kon je niet in één avond leren en er waren niet eens spelregels in fatsoenlijk Engels.

Ook het laten fabriceren van een spel was niet eenvoudig. Dat was een ingewikkeld en intensief handwerk, blijkt uit een krantenartikel uit die tijd:
‘Halfnaakte mannen zagen het ronde scheenbeen van runderen op de juiste maat voor mahjongstenen. Daarna worden de gezaagde botten met de beitel gespleten tot vlakke stukken van de juiste dikte. Dan gaan ze naar de volgende arbeiders die ze met een soort krabber vlak maken tot rechthoekige vormen en een zwaluwstaart maken om ze aan het bamboe te bevestigen. (..) Dan worden het been en de bamboe samengevoegd. De stukjes bamboe en been worden uitgespreid voor de werkman. Een pot rijstlijm staat bij zijn rechterhand. En hij verbindt handig het stukje been, ingesmeerd met lijm, aan de bamboerug. Hierna worden de randen van het been en het bamboe bijgezaagd om ze gelijk te maken en de blanke stenen glad geschuurd. Vervolgens vindt het graveren van de blanke gepolijste stenen plaats. Dit is een precies werkje. De Chinese ambachtslieden gebruiken een eenvoudige boor om de contouren van de kringen te plaatsen. Anderen zetten met een kleine vork of een stukje metalen in ruwe lijnen de bamboes op de stenen. Weer anderen graveren de tekens. De stenen met de kringen en de bamboes gaan naar de graveurs, die de contouren met de guts verder uitwerken. Een zeer interessante fase in het productieproces van mahjong is het aanbrengen van kleuren op de gegraveerde voorkanten van de stenen. Een man brengt al het rood aan, een ander al het groen, en zo voort. De verf is op wasbasis gemaakt en wordt heet gebruikt. Het wordt met de hand gedaan met behulp van een olielampje. De verf wordt niet alleen over de gravure maar ook over het gladde oppervlak van de steen geklodderd. Deze overdaad verknoeit de steen niet. De kleur hecht zich alleen aan de gegraveerde delen en wordt makkelijk met een vochtige doek verwijderd van de gladde voorkant, die niet gegraveerd is. Als de steen daarna glad gewreven wordt met een droge doek, is het spel klaar en gereed om in ladekastjes verpakt te worden voor het vervoer.’

Aanvankelijk was er slechts één fabriekje in Nanking dat mahjongspellen kon maken. Daarmee zaken doen bleek erg lastig te zijn, ondervond Babcock. Na lang praten kon een prijs voor één mahjongspel worden vastgesteld, maar toen de Amerikaan een paar honderd van die spellen wilde hebben, was er van kwantumkorting geen sprake. Integendeel, de prijs verdubbelde bijna. Aan fabricage op grote schaal was veel  meer werk verbonden, vonden de Chinezen, en moest dus veel meer geld opleveren. Babcock zette in z’n eentje door en in oktober 1920 exporteerde hij zijn eerste mahjongspellen naar Amerika.

Op zijn aanwijzingen hadden Chinese handwerklieden duidelijke cijfers en letters op de stenen gegraveerd en in ieder spel zat een boekje met zeer simpele spelregels in leesbaar Engels, geschreven door Babcock zelf. Het nieuwe spel werd een gigantische rage in de Verenigde Staten. Iedereen wilde het spelen, iedereen wilde een mahjongspel. Babcock kon ze nauwelijks aanslepen.

Het commerciële succes van mahjong in Amerika was in belangrijke mate te danken aan een uitgekiende publiciteitscampagne. Om het spel nog mysterieuzer en exotischer te maken werden allerlei verhalen gelanceerd over de oorsprong en het ontstaan ervan. Het zou zijn bedacht door de grote Chinese wijsgeer Confucius. Het zou zijn bedacht door een Chinese visser als middel tegen zeeziekte. Het zou zijn bedacht door een Chinese generaal als middel tegen de slaap. Het zou zijn bedacht door Noach in de Ark als middel tegen de verveling. Het zou zijn bedacht door de eerste Chinese keizer, die ook de Chinese muur liet bouwen. De Amerikanen konden niet genoeg krijgen van dit soort verhalen en omarmden het Chinese spel innig.

Hun Chinese medemens bleven ze met de nek aankijken. Een populair liedje uit die jaren luidde:
‘Nu Ma mahjong speelt
wil Pa alle spleetogen dood
We krijgen alle avonden nasi speciaal,
Chinees eten
Je moet Pa zien zweten
Ma draagt een kimono
Ze roept ‘pung’ en ‘chow’
De vaat staat op het aanrecht
Pa wurgt op straat een spleetoog
want Ma speelt mahjong.’

De kranten waarschuwden voor de gevaren van mahjong. Een journaliste was getuige was van een nachtelijke partij mahjong op een ouderwetse rivierstomer in China. In een blauwe wolk van opiumsigaretten speelden drie Chinese zakenlieden het nieuwe spel en joegen er, met een oosterse glimlach op hun gezicht, stapels geld doorheen. De vierde speler was ‘een blozende Engelse jongen, die erg zijn best deed de indruk te wekken dat hij een doorgewinterde ‘buitenlander’ was. Hij betaalde stapels bankbiljetten met handen die nauwelijks trilden. Zijn gouden haar zat in de war en de krullen plakten op zijn bezwete voorhoofd. Hij betaalde zijn verliezen dapper, stapte nonchalant van tafel – en schoot zichzelf twee uur later dood in zijn hut, waar geen cent meer over was van het geld van zijn bedrijf.’ Het hielp niet. Integendeel, dit soort verhalen maakte mahjong alleen maar nog spannender en boeiender.